German

Detailed Translations for gewinnen from German to Dutch

gewinnen:

gewinnen verb (gewinne, gewinnst, gewinnt, gewann, gewannt, gewonnen)

  1. gewinnen (den Sieg erringen; triumphieren; siegen)
    winnen; de overwinning behalen; zegevieren
    • winnen verb (win, wint, won, wonnen, gewonnen)
    • de overwinning behalen verb (behaal de overwinning, behaalt de overwinning, behaalde de overwinning, behaalden de overwinning, de overwinning behaald)
    • zegevieren verb (zegevier, zegeviert, zegevierde, zegevierden, gezegevierd)
  2. gewinnen (erreichen; bekommen; erhalten; )
    verkrijgen; behalen; winnen
    • verkrijgen verb (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • behalen verb (behaal, behaalt, behaalde, behaalden, behaald)
    • winnen verb (win, wint, won, wonnen, gewonnen)
  3. gewinnen (ergeben; einbringen; eintragen; abwerfen)
    opleveren; opbrengen
    • opleveren verb (lever op, levert op, leverde op, leverden op, opgeleverd)
    • opbrengen verb (breng op, brengt op, bracht op, brachten op, opgebracht)
  4. gewinnen (einholen; erzielen)
    binnenhalen; binnenbrengen
    • binnenhalen verb (haal binnen, haalt binnen, haalde binnen, haalden binnen, binnengehaald)
    • binnenbrengen verb (breng binnen, brengt binnen, bracht binnen, brachten binnen, binnen gebracht)
  5. gewinnen (siegen)
  6. gewinnen (ergreifen; bekommen; erwerben; )
    verkrijgen; te pakken krijgen; iets bemachtigen

Conjugations for gewinnen:

Präsens
  1. gewinne
  2. gewinnst
  3. gewinnt
  4. gewinnen
  5. gewinnt
  6. gewinnen
Imperfekt
  1. gewann
  2. gewannst
  3. gewann
  4. gewannen
  5. gewannt
  6. gewannen
Perfekt
  1. habe gewonnen
  2. hast gewonnen
  3. hat gewonnen
  4. haben gewonnen
  5. habt gewonnen
  6. haben gewonnen
1. Konjunktiv [1]
  1. gewinne
  2. gewinnest
  3. gewinne
  4. gewinnen
  5. gewinnet
  6. gewinnen
2. Konjunktiv
  1. gewänne
  2. gewännest
  3. gewänne
  4. gewännen
  5. gewännet
  6. gewännen
Futur 1
  1. werde gewinnen
  2. wirst gewinnen
  3. wird gewinnen
  4. werden gewinnen
  5. werdet gewinnen
  6. werden gewinnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde gewinnen
  2. würdest gewinnen
  3. würde gewinnen
  4. würden gewinnen
  5. würdet gewinnen
  6. würden gewinnen
Diverses
  1. gewinne!
  2. gewinnt!
  3. gewinnen Sie!
  4. gewonnen
  5. gewinnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for gewinnen:

NounRelated TranslationsOther Translations
behalen Gewinnen
VerbRelated TranslationsOther Translations
behalen bekommen; davontragen; erhalten; erkämpfen; erreichen; erzielen; gewinnen; holen; schlagen; siegen; triumphieren; überwinden
binnenbrengen einholen; erzielen; gewinnen
binnenhalen einholen; erzielen; gewinnen bewirten; einladen; empfangen
de overwinning behalen den Sieg erringen; gewinnen; siegen; triumphieren
gewinnen gewinnen; siegen
iets bemachtigen aufschnappen; bekommen; erfassen; ergreifen; erwerben; fassen; gewinnen sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen
opbrengen abwerfen; einbringen; eintragen; ergeben; gewinnen
opleveren abwerfen; einbringen; eintragen; ergeben; gewinnen
te pakken krijgen aufschnappen; bekommen; erfassen; ergreifen; erwerben; fassen; gewinnen ergreifen; erwischen
verkrijgen aufschnappen; bekommen; davontragen; erfassen; ergreifen; erhalten; erkämpfen; erreichen; erwerben; erzielen; fassen; gewinnen; holen; schlagen; siegen; triumphieren; überwinden ankaufen; bekommen; einkaufen; empfangen; erhalten; erstehen; erwerben; hineinbringen; hineinholen; hineintragen; kaufen; kriegen; sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen
winnen bekommen; davontragen; den Sieg erringen; erhalten; erkämpfen; erreichen; erzielen; gewinnen; holen; schlagen; siegen; triumphieren; überwinden besiegen; siegen über
zegevieren den Sieg erringen; gewinnen; siegen; triumphieren

Synonyms for "gewinnen":


Wiktionary Translations for gewinnen:

gewinnen
  1. (transitiv) etwas aus einem Naturerzeugnis entstehen lassen, hervorbringen, produzieren
  2. (transitiv) zumeist mineralische Rohstoffanreicherungen aus dem Erdinnere heraufholen, um diese (industriell) weiterverarbeiten; eine natürliche Rohstofflagerstätte (industriell) ausbeuten
  3. (intransitiv) durch eigenen Aufwand, Einsatz, eigene Bemühung (und günstige Umstand) etwas erstrebenswert beziehungsweise wünschenswert erlangen
  4. (transitiv) einen Wettkampf, einen Wettstreit, ein Streitgespräch oder Ähnliches zu seinem Vorteil und Nutzen entscheiden
  5. (intransitiv)in einem Kampf, Wettstreit oder Ähnlichem als Sieger beziehungsweise Siegerin hervorgehen
gewinnen
verb
  1. als beste partij uit een wedstrijd komen
  2. iets verkrijgen voor een goede prestatie bij een wedstrijd
  3. iemand bereid vinden zich ergens voor in te zetten

Cross Translation:
FromToVia
gewinnen overwinnen; verslaan beat — to win against
gewinnen bekomen; winnen; verkrijgen gain — acquire
gewinnen overtuigen; overhalen; overreden; persuaderen persuade — convince
gewinnen winnen; overwinnen win — transitive: achieve victory in
gewinnen winnen; overwinnen win — intransitive: achieve by winning
gewinnen afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan battrefrapper de coups répétés.
gewinnen buitmaken; behalen; verkrijgen; verwerven; aanbrengen; werven; aanwerven; verdienen; winnen gagner — Traductions à trier suivant le sens
gewinnen inwijden initierrecevoir au nombre de ceux qui font profession de quelque culte particulier, admettre à la connaissance et à la participation de certaines cérémonies secrètes qui regarder le culte particulier de quelque divinité.
gewinnen buitmaken; behalen; verkrijgen; verwerven; deelachtig worden; krijgen obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer.

Related Translations for gewinnen