German

Detailed Translations for spüren from German to Dutch

spüren:

spüren verb (spüre, spürst, spürt, spürte, spürtet, gespürt)

  1. spüren
    achter komen
    • achter komen verb (kom achter, komt achter, kwam achter, kwamen achter, achter gekomen)
  2. spüren (fühlen; sehen; beobachten; )
    zien; voelen; waarnemen; gewaarworden; bemerken; ontwaren; merken; bespeuren
    • zien verb (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • voelen verb (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
    • waarnemen verb (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • gewaarworden verb (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • bemerken verb (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)
    • ontwaren verb (ontwaar, ontwaart, ontwaarde, ontwaarden, ontwaard)
    • merken verb (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • bespeuren verb (bespeur, bespeurt, bespeurde, bespeurden, bespeurd)
  3. spüren (bemerken; wahrnehmen; merken; signalisieren; feststellen)
    opmerken; waarnemen; bemerken; signaleren; gewaarworden; merken
    • opmerken verb (merk op, merkt op, merkte op, merkten op, opgemerkt)
    • waarnemen verb (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • bemerken verb (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)
    • signaleren verb (signaleer, signaleert, signaleerde, signaleerden, gesignaleerd)
    • gewaarworden verb (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • merken verb (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
  4. spüren (nachforschen; schnüffeln; fahnden; )
    rechercheren; snuffelen; speuren; naspeuring doen
    • rechercheren verb (rechercheer, rechercheert, rechercheerde, rechercheerden, gerechercheerd)
    • snuffelen verb (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
    • speuren verb (speur, speurt, speurde, speurden, gespeurd)
  5. spüren (forschen; untersuchen; nachgehen; )
    onderzoeken; vorsen; speuren
    • onderzoeken verb (onderzoek, onderzoekt, onderzocht, onderzochten, onderzocht)
    • vorsen verb (vors, vorst, vorste, vorsten, gevorst)
    • speuren verb (speur, speurt, speurde, speurden, gespeurd)
  6. spüren (vorfühlen; fühlen; erfahren; )
    aanvoelen; voorvoelen
    • aanvoelen verb (voel aan, voelt aan, voelde aan, voelden aan, aangevoeld)
    • voorvoelen verb (voorvoel, voorvoelt, voorvoelde, voorvoelden, voorvoeld)
  7. spüren (bemerken; wahrnehmen; merken)
    opmerken; bemerken
    • opmerken verb (merk op, merkt op, merkte op, merkten op, opgemerkt)
    • bemerken verb (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)

Conjugations for spüren:

Präsens
  1. spüre
  2. spürst
  3. spürt
  4. spüren
  5. spürt
  6. spüren
Imperfekt
  1. spürte
  2. spürtest
  3. spürte
  4. spürten
  5. spürtet
  6. spürten
Perfekt
  1. habe gespürt
  2. hast gespürt
  3. hat gespürt
  4. haben gespürt
  5. habt gespürt
  6. haben gespürt
1. Konjunktiv [1]
  1. spüre
  2. spürest
  3. spüre
  4. spüren
  5. spüret
  6. spüren
2. Konjunktiv
  1. spürte
  2. spürtest
  3. spürte
  4. spürten
  5. spürtet
  6. spürten
Futur 1
  1. werde spüren
  2. wirst spüren
  3. wird spüren
  4. werden spüren
  5. werdet spüren
  6. werden spüren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde spüren
  2. würdest spüren
  3. würde spüren
  4. würden spüren
  5. würdet spüren
  6. würden spüren
Diverses
  1. spür!
  2. spürt!
  3. spüren Sie!
  4. gespürt
  5. spürend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for spüren:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanvoelen Eindruck; Eindrücke; Emotion; Empfindung; Feeling; Gefühlsleben; Gemüt; Gemütsbewegung; Gemütsempfindung; Gemütserregung; Stimmung; Verständnis
voelen Abtasten; Anfühlen; Fühlen; Tasten
waarnemen Wahrnehmen; Wiedererkennen
zien Beobachten
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanvoelen erfahren; fühlen; merken; spüren; tasten; vernehmen; vorfühlen; wahrnehmen
achter komen spüren
bemerken bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; signalisieren; spüren; wahrnehmen
bespeuren bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; spüren; wahrnehmen
gewaarworden bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; signalisieren; spüren; wahrnehmen bemerken; beobachten; durchmachen; entdecken; erfahren; erkennen; erleben; feststellen; merken; sehen; wahrnehmen; zu sehen bekommen
merken bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; signalisieren; spüren; wahrnehmen abzeichnen; ankreuzen; anmerken; beglaubigen; bemerken; beobachten; bescheinigen; bestaetigen; entdecken; feststellen; kennzeichnen; markieren; merken; sehen; signalisieren; wahrnehmen; zeichnen
naspeuring doen beschnuppern; beschnüffeln; durch die Nase einziehen; fahnden; grasen; nachforschen; schnüffeln; sichern; spähen; spüren; suchen; wittern
onderzoeken ausforschen; befragen; erforschen; erfragen; ergründen; erkunden; erproben; fahnden; forschen; nachforschen; nachgehen; nachspüren; prüfen; spüren; suchen; untersuchen; überprüfen abfühlen; abtasten; ausforschen; ausprobieren; erproben; forschen; inspizieren; kontrollieren; proben; prüfen; testen; untersuchen; überprüfen
ontwaren bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; spüren; wahrnehmen anschauen; ansehen; auflösen; ausfindig machen; bemerken; betrachten; entdecken; erkennen; feststellen; gucken; herausbekommen; herausbringen; hinterkommen; schauen; sehen; wahrnehmen; zu sehen bekommen
opmerken bemerken; feststellen; merken; signalisieren; spüren; wahrnehmen anschauen; anschneiden; ansehen; betrachten; gucken; sagen; schauen; sehen; wahrnehmen
rechercheren beschnuppern; beschnüffeln; durch die Nase einziehen; fahnden; grasen; nachforschen; schnüffeln; sichern; spähen; spüren; suchen; wittern
signaleren bemerken; feststellen; merken; signalisieren; spüren; wahrnehmen bemerken; beobachten; entdecken; feststellen; sehen; wahrnehmen
snuffelen beschnuppern; beschnüffeln; durch die Nase einziehen; fahnden; grasen; nachforschen; schnüffeln; sichern; spähen; spüren; suchen; wittern durchsuchen; grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; herumschnüffeln; kramen; rummeln; schachern; schnüffeln; spionieren; stöbern; wühlen
speuren ausforschen; befragen; beschnuppern; beschnüffeln; durch die Nase einziehen; erforschen; erfragen; ergründen; erkunden; erproben; fahnden; forschen; grasen; nachforschen; nachgehen; nachspüren; prüfen; schnüffeln; sichern; spähen; spüren; suchen; untersuchen; wittern; überprüfen herumkramen; schnüffeln; spionieren; stöbern
voelen bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; spüren; wahrnehmen abtasten; anfassen; anrühren; befühlen; bemerken; beobachten; berühren; betasten; durchmachen; einfühlen; einleben; entdecken; erfahren; erleben; feststellen; fühlen; merken; mitleben; sehen; tasten; wahrnehmen
voorvoelen erfahren; fühlen; merken; spüren; tasten; vernehmen; vorfühlen; wahrnehmen
vorsen ausforschen; befragen; erforschen; erfragen; ergründen; erkunden; erproben; fahnden; forschen; nachforschen; nachgehen; nachspüren; prüfen; spüren; suchen; untersuchen; überprüfen
waarnemen bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; signalisieren; spüren; wahrnehmen bemerken; beobachten; entdecken; feststellen; observieren; sehen; wahrnehmen
zien bemerken; beobachten; entdecken; erkennen; feststellen; fühlen; merken; sehen; spüren; wahrnehmen anschauen; ansehen; bemerken; beobachten; betrachten; entdecken; feststellen; gucken; observieren; schauen; sehen; wahrnehmen

Wiktionary Translations for spüren:

spüren
verb
  1. met aanzienlijke moeite waarnemen

Cross Translation:
FromToVia
spüren voelen feel — transitive: to experience an emotion or other mental state about
spüren gewaarworden; voelen; aanvoelen; gevoelen ressentir — Sentir, éprouver.