Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. kwiteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kwiteren from Dutch to German

kwiteren:

kwiteren verb (kwiteer, kwiteert, kwiteerde, kwiteerden, gekwiteerd)

  1. kwiteren (voor ontvangst tekenen)
    quittieren
    • quittieren verb (quittiere, quittierst, quittiert, quittierte, quittiertet, quittiert)

Conjugations for kwiteren:

o.t.t.
  1. kwiteer
  2. kwiteert
  3. kwiteert
  4. kwiteren
  5. kwiteren
  6. kwiteren
o.v.t.
  1. kwiteerde
  2. kwiteerde
  3. kwiteerde
  4. kwiteerden
  5. kwiteerden
  6. kwiteerden
v.t.t.
  1. heb gekwiteerd
  2. hebt gekwiteerd
  3. heeft gekwiteerd
  4. hebben gekwiteerd
  5. hebben gekwiteerd
  6. hebben gekwiteerd
v.v.t.
  1. had gekwiteerd
  2. had gekwiteerd
  3. had gekwiteerd
  4. hadden gekwiteerd
  5. hadden gekwiteerd
  6. hadden gekwiteerd
o.t.t.t.
  1. zal kwiteren
  2. zult kwiteren
  3. zal kwiteren
  4. zullen kwiteren
  5. zullen kwiteren
  6. zullen kwiteren
o.v.t.t.
  1. zou kwiteren
  2. zou kwiteren
  3. zou kwiteren
  4. zouden kwiteren
  5. zouden kwiteren
  6. zouden kwiteren
diversen
  1. kwiteer!
  2. kwiteert!
  3. gekwiteerd
  4. kwiterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kwiteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
quittieren kwiteren; voor ontvangst tekenen

Wiktionary Translations for kwiteren:

kwiteren
verb
  1. transitiv: einen Empfangsbeleg (Quittung) unterschreiben