Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. begoochelen:


Dutch

Detailed Translations for begoochelen from Dutch to German

begoochelen:

begoochelen verb (begoochel, begoochelt, begoochelde, begoochelden, begoocheld)

  1. begoochelen
    bezaubern; betören
    • bezaubern verb (bezaubere, bezauberst, bezaubert, bezauberte, bezaubertet, bezaubert)
    • betören verb (betöre, betörst, betört, betörte, betörtet, betört)

Conjugations for begoochelen:

o.t.t.
  1. begoochel
  2. begoochelt
  3. begoochelt
  4. begoochelen
  5. begoochelen
  6. begoochelen
o.v.t.
  1. begoochelde
  2. begoochelde
  3. begoochelde
  4. begoochelden
  5. begoochelden
  6. begoochelden
v.t.t.
  1. ben begoocheld
  2. bent begoocheld
  3. is begoocheld
  4. zijn begoocheld
  5. zijn begoocheld
  6. zijn begoocheld
v.v.t.
  1. was begoocheld
  2. was begoocheld
  3. was begoocheld
  4. waren begoocheld
  5. waren begoocheld
  6. waren begoocheld
o.t.t.t.
  1. zal begoochelen
  2. zult begoochelen
  3. zal begoochelen
  4. zullen begoochelen
  5. zullen begoochelen
  6. zullen begoochelen
o.v.t.t.
  1. zou begoochelen
  2. zou begoochelen
  3. zou begoochelen
  4. zouden begoochelen
  5. zouden begoochelen
  6. zouden begoochelen
diversen
  1. begoochel!
  2. begoochelt!
  3. begoocheld
  4. begoochelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for begoochelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
betören begoochelen aanlokken; beheksen; bekoren; betoveren; bevallen; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
bezaubern begoochelen aanlokken; beheksen; bekoren; betoveren; bevallen; blij maken; in verrukking brengen; lokken; meelokken; plezieren; verblijden; verheugd; verleiden; verlokken; verrukken; voortlokken; weglokken