Dutch

Detailed Translations for gappen from Dutch to German

gappen:

gappen verb (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)

  1. gappen (ontvreemden; stelen; jatten; )
    stehlen; klauen; wegschnappen; rauben
    • stehlen verb (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • klauen verb (klaue, klaust, klaut, klaute, klautet, geklaut)
    • wegschnappen verb (schnappe weg, schnappst weg, schnappt weg, schnappte weg, schnapptet weg, weggeschnappt)
    • rauben verb (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
  2. gappen (stelen; pikken; verdonkeremanen; )
    stehlen; klauen; abhandenmachen; rauben; wegnehmen; entwenden; hinterziehen; wegschnappen; veruntreuen
    • stehlen verb (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • klauen verb (klaue, klaust, klaut, klaute, klautet, geklaut)
    • rauben verb (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
    • wegnehmen verb (nehme weg, nimmst weg, nimmt weg, nahm weg, nahmt weg, weggenommen)
    • entwenden verb (entwende, entwendest, entwendet, entwendete, entwendetet, entwendet)
    • hinterziehen verb (ziehe hinter, ziehst hinter, zieht hinter, zog hinter, zogt hinter, hintergezogen)
    • wegschnappen verb (schnappe weg, schnappst weg, schnappt weg, schnappte weg, schnapptet weg, weggeschnappt)
    • veruntreuen verb (veruntreue, veruntreust, veruntreut, veruntreute, veruntreutet, veruntreut)
  3. gappen (inpikken; pikken; ontfutselen; )
    abhandenmachen; einstecken
  4. gappen (stelen; pikken; verduisteren; )
    stehlen; klauen; entwenden; hinterziehen; rauben; wegschnappen; verheimlichen; sich aneignen; zurückbehalten; zurückhalten; unterschlagen; verhehlen; veruntreuen
    • stehlen verb (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • klauen verb (klaue, klaust, klaut, klaute, klautet, geklaut)
    • entwenden verb (entwende, entwendest, entwendet, entwendete, entwendetet, entwendet)
    • hinterziehen verb (ziehe hinter, ziehst hinter, zieht hinter, zog hinter, zogt hinter, hintergezogen)
    • rauben verb (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
    • wegschnappen verb (schnappe weg, schnappst weg, schnappt weg, schnappte weg, schnapptet weg, weggeschnappt)
    • verheimlichen verb (verheimliche, verheimlichst, verheimlicht, verheimlichte, verheimlichtet, verheimlicht)
    • zurückbehalten verb (behalte zurück, behaltest zurück, behaltet zurück, behaltete zurück, behaltetet zurück, zurückbehalten)
    • zurückhalten verb (halte zurück, hälst zurück, hält zurück, hielt zurück, hieltet zurück, zurückgehalten)
    • unterschlagen verb (unterschlage, unterschlägst, unterschlägt, unterschlug, unterschlugt, unterschlagen)
    • verhehlen verb (verhehle, verhehlst, verhehlt, verhehlte, verhehltet, verhehlt)
    • veruntreuen verb (veruntreue, veruntreust, veruntreut, veruntreute, veruntreutet, veruntreut)
  5. gappen (snaaien; stelen; wegpikken; weggraaien)
    rauben; stehlen; abstäuben; enteignen; entwenden; klauen; abstauben
    • rauben verb (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
    • stehlen verb (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • abstäuben verb (stäube ab, stäubst ab, stäubt ab, stäubte ab, stäubtet ab, abgestäubt)
    • enteignen verb (enteigne, enteignst, enteignt, enteignte, enteigntet, enteignet)
    • entwenden verb (entwende, entwendest, entwendet, entwendete, entwendetet, entwendet)
    • klauen verb (klaue, klaust, klaut, klaute, klautet, geklaut)
    • abstauben verb (staube ab, staubst ab, staubt ab, staubte ab, staubtet ab, abgestaubt)

Conjugations for gappen:

o.t.t.
  1. gap
  2. gapt
  3. gapt
  4. gappen
  5. gappen
  6. gappen
o.v.t.
  1. gapte
  2. gapte
  3. gapte
  4. gapten
  5. gapten
  6. gapten
v.t.t.
  1. heb gegapt
  2. hebt gegapt
  3. heeft gegapt
  4. hebben gegapt
  5. hebben gegapt
  6. hebben gegapt
v.v.t.
  1. had gegapt
  2. had gegapt
  3. had gegapt
  4. hadden gegapt
  5. hadden gegapt
  6. hadden gegapt
o.t.t.t.
  1. zal gappen
  2. zult gappen
  3. zal gappen
  4. zullen gappen
  5. zullen gappen
  6. zullen gappen
o.v.t.t.
  1. zou gappen
  2. zou gappen
  3. zou gappen
  4. zouden gappen
  5. zouden gappen
  6. zouden gappen
en verder
  1. is gegapt
  2. zijn gegapt
diversen
  1. gap!
  2. gapt!
  3. gegapt
  4. gappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gappen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abhandenmachen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen
abstauben gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken afnemen; afstoffen; stoffen; verstoffen
abstäuben gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
einstecken afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenkrijgen; binnensteken; cadeau aannemen; insteken; op de bus doen; opslokken; posten; zwelgen
enteignen gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken afdekken; afruimen; nationaliseren; onteigenen; opruimen
entwenden achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken graantje meepikken; meepikken; ontstelen
hinterziehen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achterhouden; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
klauen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken graantje meepikken; meepikken; onteigenen
rauben achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken beroven; beroven van; depriveren; graantje meepikken; leegplunderen; meepikken; ontnemen; plunderen; roven; te kort doen; uitplunderen
sich aneignen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
stehlen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken beroven van; depriveren; doorleven; doorstaan; graantje meepikken; ladelichten; leegplunderen; meepikken; ontnemen; ontstelen; plunderen; roven; te kort doen; uitplunderen; verdragen; verduren; verteren
unterschlagen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen; verdonkeren; verduisteren; versomberen
verhehlen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken achterhouden; ontveinzen; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
verheimlichen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken achterhouden; geheim houden; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
veruntreuen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken onteigenen; verdonkeren; verduisteren; versomberen
wegnehmen achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achteruitgaan; afhalen; afnemen; beroven; beroven van; bestelen; declineren; demonteren; depriveren; meenemen; minder worden; ontmantelen; ontnemen; onttakelen; ophalen; te kort doen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; weghalen; wegnemen
wegschnappen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken weghappen
zurückbehalten achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken reserveren; voorbehouden
zurückhalten achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken achterhouden; afhouden; bedwingen; behouden; beletten; beteugelen; ervanaf houden; in bedwang houden; onderdrukken; opzijleggen; reserveren; terughouden; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verstoppen; verzwijgen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
unterschlagen onderschept; opgevangen

Wiktionary Translations for gappen:


Cross Translation:
FromToVia
gappen entwenden; stehlen; entblößen; abdecken; entdecken; enthüllen dépouiller — Traductions à trier suivant le sens
gappen stehlen; entwenden dérober — Enlever, voler en cachette. (Sens général).