Summary


Dutch

Detailed Translations for opbeuren from Dutch to German

opbeuren:

opbeuren verb (beur op, beurt op, beurde op, beurden op, opgebeurd)

  1. opbeuren (bemoedigen)
    aufmuntern; trösten; ermutigen; aufrichten; aufheitern
    • aufmuntern verb (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
    • trösten verb (tröste, tröstest, tröstet, tröstete, tröstetet, getröstet)
    • ermutigen verb (ermutige, ermutigst, ermutigt, ermutigte, ermutigtet, ermutigt)
    • aufrichten verb (richte auf, richtest auf, richtet auf, richtete auf, richtetet auf, aufgerichtet)
    • aufheitern verb (heitere auf, heiterst auf, heitert auf, heiterte auf, heitertet auf, aufgeheitert)
  2. opbeuren (troosten; ondersteunen; bemoedigen; vertroosten)
    trösten; unterstützen
    • trösten verb (tröste, tröstest, tröstet, tröstete, tröstetet, getröstet)
    • unterstützen verb (unterstütze, unterstützt, unterstützte, unterstütztet, unterstützt)

Conjugations for opbeuren:

o.t.t.
  1. beur op
  2. beurt op
  3. beurt op
  4. beuren op
  5. beuren op
  6. beuren op
o.v.t.
  1. beurde op
  2. beurde op
  3. beurde op
  4. beurden op
  5. beurden op
  6. beurden op
v.t.t.
  1. heb opgebeurd
  2. hebt opgebeurd
  3. heeft opgebeurd
  4. hebben opgebeurd
  5. hebben opgebeurd
  6. hebben opgebeurd
v.v.t.
  1. had opgebeurd
  2. had opgebeurd
  3. had opgebeurd
  4. hadden opgebeurd
  5. hadden opgebeurd
  6. hadden opgebeurd
o.t.t.t.
  1. zal opbeuren
  2. zult opbeuren
  3. zal opbeuren
  4. zullen opbeuren
  5. zullen opbeuren
  6. zullen opbeuren
o.v.t.t.
  1. zou opbeuren
  2. zou opbeuren
  3. zou opbeuren
  4. zouden opbeuren
  5. zouden opbeuren
  6. zouden opbeuren
en verder
  1. ben opgebeurd
  2. bent opgebeurd
  3. is opgebeurd
  4. zijn opgebeurd
  5. zijn opgebeurd
  6. zijn opgebeurd
diversen
  1. beur op!
  2. beurt op!
  3. opgebeurd
  4. opbeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opbeuren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufheitern bemoedigen; opbeuren opklaren; opvrolijken; wolken verdwijnen
aufmuntern bemoedigen; opbeuren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bemoedigen; blij maken; fleurig maken; motiveren; opfleuren; ophitsen; opkikkeren; opknappen; opkrikken; opmonteren; opvrolijken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; verkwikken; vrolijker worden
aufrichten bemoedigen; opbeuren bouwen; construeren; moed inspreken; overeind komen
ermutigen bemoedigen; opbeuren aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; motiveren; opjutten; opkrikken; opwekken; porren; prikkelen; stimuleren; toemoedigen
trösten bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten
unterstützen bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten aanmoedigen; bedelen; begiftigen; beschenken; dragen; motiveren; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten