Dutch

Detailed Translations for telen from Dutch to German

telen:

telen [znw.] noun

  1. telen (kweken; verbouwen)
    der Anbau; die Fortpflanzung; Züchten; die Züchtung; der Anbauten; Anbauen; die Zucht; Züchte
  2. telen (veefokkerij; teelt; fokkerij; )
    die Fortpflanzung; die Fock; die Viehzucht; die Züchterei; die Zucht; der Umbau; die Nachbildung; Gezücht; die Heranziehung; die Wiedergabe; Umbauten; Züchten

telen verb (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)

  1. telen (kweken; fokken; voortbrengen; )
    erzeugen; kultivieren; anbauen; züchten; fortpflanzen; aufziehen; umbauen; treiben; hervorbringen; anpflanzen; aufbauen; umgestalten; ziehen; hegen; heranziehen; zeugen; umwandeln; heranbilden
    • erzeugen verb (erzeuge, erzeugst, erzeugt, erzeugte, erzeugtet, erzeugt)
    • kultivieren verb (kultiviere, kultivierst, kultiviert, kultivierte, kultiviertet, kultiviert)
    • anbauen verb (baue ab, baust ab, baut ab, baute ab, bautet ab, abgebaut)
    • züchten verb (züchte, züchtest, züchtet, züchtete, züchtetet, gezüchtet)
    • fortpflanzen verb (pflanze fort, pflanzt fort, pflanzte fort, pflanztet fort, fortgepflanzt)
    • aufziehen verb (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)
    • umbauen verb (baue um, baust um, baut um, baute um, bautet um, umgebaut)
    • treiben verb (treibe, treibst, treibt, trieb, triebt, getrieben)
    • hervorbringen verb (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
    • anpflanzen verb (pflanze an, pflanzt an, pflanzte an, pflanztet an, angepflanzt)
    • aufbauen verb (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • umgestalten verb (gestalte um, gestaltest um, gestaltet um, gestaltete um, gestaltetet um, umgestaltet)
    • ziehen verb (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • hegen verb (hege, hegst, hegt, hegte, hegtet, gehegt)
    • heranziehen verb (ziehe heran, ziehst heran, zieht heran, zog heran, zogt heran, herangezogen)
    • zeugen verb (zeuge, zeugst, zeugt, zeugte, zeugtet, gezeugt)
    • umwandeln verb (wandele um, wandelst um, wandelt um, wandelte um, wandeltet um, umgewandelt)
    • heranbilden verb (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)

Conjugations for telen:

o.t.t.
  1. teel
  2. teelt
  3. teelt
  4. telen
  5. telen
  6. telen
o.v.t.
  1. teelde
  2. teelde
  3. teelde
  4. teelden
  5. teelden
  6. teelden
v.t.t.
  1. heb geteeld
  2. hebt geteeld
  3. heeft geteeld
  4. hebben geteeld
  5. hebben geteeld
  6. hebben geteeld
v.v.t.
  1. had geteeld
  2. had geteeld
  3. had geteeld
  4. hadden geteeld
  5. hadden geteeld
  6. hadden geteeld
o.t.t.t.
  1. zal telen
  2. zult telen
  3. zal telen
  4. zullen telen
  5. zullen telen
  6. zullen telen
o.v.t.t.
  1. zou telen
  2. zou telen
  3. zou telen
  4. zouden telen
  5. zouden telen
  6. zouden telen
en verder
  1. ben geteeld
  2. bent geteeld
  3. is geteeld
  4. zijn geteeld
  5. zijn geteeld
  6. zijn geteeld
diversen
  1. teel!
  2. teelt!
  3. geteeld
  4. telend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for telen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anbau kweken; telen; verbouwen aanbouw; aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; beplanting; cultuur; erker; fok; fokkerij; glazen uitbouw; kweek; kweken; planten; poten; reproductie; teelt; uitbouw; verbouw; voortbrenging; voortplanting
Anbauen kweken; telen; verbouwen aankweken; aanplanten; bevorderen; cultiveren; culture; plantage; planten; stimuleren
Anbauten kweken; telen; verbouwen aanbouwsels; culturen
Fock aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting
Fortpflanzung aanfok; fok; fokkerij; kweken; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting aankweken; doen voorttelen; fokken; groei; groeien; groeiproces
Gezücht aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting broed; broedsel; gebroed; gepeupel; gespuis; grauw; plebs; rapaille
Heranziehung aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting groei; groeien; groeiproces
Nachbildung aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting duplicaat; kopie; uitbeelding; verpersonificatie; vertolking
Umbau aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting ombouw; verbouwing; vertimmering
Umbauten aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting verbouwing; vertimmering
Viehzucht aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting veefokkerij; veeteelt
Wiedergabe aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting afspelen; equivalent; omschrijving
Zucht aanfok; fok; fokkerij; kweken; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; discipline; doen voorttelen; dwang; fok; fokken; fokkerij; gebroed; gehoorzaamheid; gespuis; kweek; kweken; onderwerping; orde; reproductie; teelt; tucht; verbouw; voortbrenging; voortplanting
Züchte kweken; telen; verbouwen
Züchten aanfok; fok; fokkerij; kweken; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting aankweken; doen voorttelen; fokken
Züchterei aanfok; fok; fokkerij; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting
Züchtung kweken; telen; verbouwen aankweken; doen voorttelen; fokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
anbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
anpflanzen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aardappelen poten; poten
aufbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen arrangeren; bouwen; construeren; iets op touw zetten; inrichten; installeren; muziek componeren; opbouwen; regelen
aufziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen bouwen; construeren; een snuif nemen; foppen; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de maling nemen; insnuiven; krammen; met een kram vastmaken; met een spil omhoogwerken; omhoog heffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opentrekken; opheffen; opsnuiven; opspannen; opstijgen; opvliegen; snuiven; spannen; te pakken nemen; voor de gek houden
erzeugen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fabriceren; in het leven roepen; maken; produceren; scheppen; totstandbrengen; vervaardigen; verwekken; voortbrengen
fortpflanzen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fokken; kweken; opfokken; vermenigvuldigen; voortplanten
hegen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen beschermen; bescherming bieden; beschutten
heranbilden aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen bekwamen; coachen; harden; kneden; maken; modelleren; oefenen; ontwikkelen; tot ontwikkeling brengen; trainen; vervaardigen; vormen
heranziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aanslepen; consulteren; lenen; ontlenen; raadplegen
hervorbringen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fokken; gebukt gaan onder; in het leven roepen; kweken; laten zien; maken; ontwerpen; openbaren; opfokken; scheppen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; torsen; voor de dag halen; zich uiten
kultivieren aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen ontginnen; voor landbouw klaar maken
treiben aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen begaan; beoefenen; de liefde bedrijven; doen; functioneren; gaan staan; handelen; lenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; omhoogrijzen; ontlenen; opstaan; per ongeluk doen; plegen; rijzen; tornen; uithalen; uitoefenen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verrichten
umbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen ombouwen; verbouwen; vertimmeren
umgestalten aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen herscheppen; herstructureren; regenereren; saneren; wijzigen
umwandeln aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen iets omdraaien; inwisselen; omkeren; omruilen; omwisselen; ruilen; transformeren; verruilen; verwisselen; wisselen
zeugen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen
ziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen een snuif nemen; fokken; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opsnuiven; rukken; slepen; sleuren; snuiven; tochten; trekken
züchten aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fokken; kweken; opfokken

Related Words for "telen":


Wiktionary Translations for telen:

telen
verb
  1. door nauwgezette verzorging doen groeien

Cross Translation:
FromToVia
telen anbauen; kultivieren cultivate — grow plants, notably crops
telen kultivieren cultivertravailler une terre pour la rendre plus fertile et pour améliorer ses productions.

telen form of tel:

tel [de ~ (m)] noun

  1. de tel (tellen)
    Zählen; Abzählen
  2. de tel (seconde; moment; ogenblik; minuutje; oogwenk)
    der Moment; der Augenblick; die Sekunde

Translation Matrix for tel:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abzählen tel; tellen afpassen; natellen
Augenblick minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel
Moment minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel
Sekunde minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel
Zählen tel; tellen

Related Words for "tel":


Wiktionary Translations for tel:


Cross Translation:
FromToVia
tel Augenblick; Moment; Zeitpunkt moment — very brief period of time
tel Achtung; Verehrung; Wertschätzung estimeopinion favorable que l’on avoir de quelqu’un, fonder sur la connaissance de son mérite, de ses bonnes qualités, de ses vertus.
tel Weile; Augenblick; Moment momentpoint dans le temps.
tel Inventur recensementdénombrement ou inventaire de personnes, d’effets, de suffrages, etc.