Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. vergiftigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vergiftigen from Dutch to German

vergiftigen:

vergiftigen verb (vergiftig, vergiftigt, vergiftigde, vergiftigden, vergiftigd)

  1. vergiftigen (verpesten; infecteren)
    vergiften; infizieren; verseuchen; anstecken
    • vergiften verb (vergifte, vergiftest, vergiftet, vergiftete, vergiftetet, vergiftet)
    • infizieren verb (infiziere, infizierst, infiziert, infizierte, infiziertet, infiziert)
    • verseuchen verb (verseuche, verseuchst, verseucht, verseuchte, verseuchtet, verseucht)
    • anstecken verb (stecke an, steckst an, steckt an, steckte an, stecktet an, angesteckt)

Conjugations for vergiftigen:

o.t.t.
  1. vergiftig
  2. vergiftigt
  3. vergiftigt
  4. vergiftigen
  5. vergiftigen
  6. vergiftigen
o.v.t.
  1. vergiftigde
  2. vergiftigde
  3. vergiftigde
  4. vergiftigden
  5. vergiftigden
  6. vergiftigden
v.t.t.
  1. heb vergiftigd
  2. hebt vergiftigd
  3. heeft vergiftigd
  4. hebben vergiftigd
  5. hebben vergiftigd
  6. hebben vergiftigd
v.v.t.
  1. had vergiftigd
  2. had vergiftigd
  3. had vergiftigd
  4. hadden vergiftigd
  5. hadden vergiftigd
  6. hadden vergiftigd
o.t.t.t.
  1. zal vergiftigen
  2. zult vergiftigen
  3. zal vergiftigen
  4. zullen vergiftigen
  5. zullen vergiftigen
  6. zullen vergiftigen
o.v.t.t.
  1. zou vergiftigen
  2. zou vergiftigen
  3. zou vergiftigen
  4. zouden vergiftigen
  5. zouden vergiftigen
  6. zouden vergiftigen
diversen
  1. vergiftig!
  2. vergiftigt!
  3. vergiftigd
  4. vergiftigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vergiftigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anstecken infecteren; vergiftigen; verpesten aanspelden; aansteken; aanstrijken; besmetten; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; opspelden; opsteken; pinnen; sigaret opsteken; spelden; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen
infizieren infecteren; vergiftigen; verpesten aansteken; besmetten; infecteren
vergiften infecteren; vergiftigen; verpesten iets vergallen; verknoeien
verseuchen infecteren; vergiftigen; verpesten aansteken; bederven; besmetten; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken

Wiktionary Translations for vergiftigen:

vergiftigen
verb
  1. blootstellen aan een voor het lichaam schadelijke vreemde stof

Cross Translation:
FromToVia
vergiftigen vergiften; berauschen intoxicate — To stupefy by doping with chemical substances such as alcohol
vergiftigen vergiften poison — to use poison to kill or paralyse