Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. inbreuk maken:


Dutch

Detailed Translations for inbreuk maken from Dutch to German

inbreuk maken:

inbreuk maken verb (maak inbreuk, maakt inbreuk, maakte inbreuk, maakten inbreuk, inbreuk gemaakt)

  1. inbreuk maken (overtreden)
    übertreten; überschreiten; verstoßen; verletzen
    • übertreten verb (übertrete, übertrittst, übertritt, übertrat, übertratet, übertreten)
    • überschreiten verb (überschreite, überschreitest, überschreitet, überschritt, überschrittet, überschritten)
    • verstoßen verb (verstoße, verstößt, verstieß, verstießt, verstoßen)
    • verletzen verb (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)

Conjugations for inbreuk maken:

o.t.t.
  1. maak inbreuk
  2. maakt inbreuk
  3. maakt inbreuk
  4. maken inbreuk
  5. maken inbreuk
  6. maken inbreuk
o.v.t.
  1. maakte inbreuk
  2. maakte inbreuk
  3. maakte inbreuk
  4. maakten inbreuk
  5. maakten inbreuk
  6. maakten inbreuk
v.t.t.
  1. heb inbreuk gemaakt
  2. hebt inbreuk gemaakt
  3. heeft inbreuk gemaakt
  4. hebben inbreuk gemaakt
  5. hebben inbreuk gemaakt
  6. hebben inbreuk gemaakt
v.v.t.
  1. had inbreuk gemaakt
  2. had inbreuk gemaakt
  3. had inbreuk gemaakt
  4. hadden inbreuk gemaakt
  5. hadden inbreuk gemaakt
  6. hadden inbreuk gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal inbreuk maken
  2. zult inbreuk maken
  3. zal inbreuk maken
  4. zullen inbreuk maken
  5. zullen inbreuk maken
  6. zullen inbreuk maken
o.v.t.t.
  1. zou inbreuk maken
  2. zou inbreuk maken
  3. zou inbreuk maken
  4. zouden inbreuk maken
  5. zouden inbreuk maken
  6. zouden inbreuk maken
en verder
  1. is inbreuk gemaakt
diversen
  1. maak inbreuk!
  2. maakt inbreuk!
  3. inbreuk gemaakt
  4. inbreuk makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inbreuk maken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
verletzen inbreuk maken; overtreden aanranden; belasteren; benadelen; bezeren; blesseren; deren; duperen; folteren; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwellen; kwetsen; lasteren; martelen; nadeel toebrengen; onteren; ontwijden; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; prikken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; steken; steken geven; verkrachten; verwonden; zeer doen
verstoßen inbreuk maken; overtreden
überschreiten inbreuk maken; overtreden overschrijden
übertreten inbreuk maken; overtreden
ModifierRelated TranslationsOther Translations
verstoßen uitgestoten; verstoten; verworpen

Related Translations for inbreuk maken